De B-kant

Soms word je geconfronteerd met een andere kant in de maatschappij waar je niet echt blij van wordt. De crisisopvang door de GGZ is een noodzakelijk instituut, waar het personeel zijn best doet. Ik vraag me alleen af of de accommodatie wat minder grauw en grijs kan zijn...

Een paar mensen staan buiten te roken. Ik loop op hen af terwijl ik hardop het adres oplees van mijn routeplannerblaadje. Een vrouw reageert: ‘Ja, dit is dat adres. Ik ben de receptioniste. Waar moet u precies zijn? Kant A of kant B?’
‘Kant B’ antwoord ik zonder aarzeling. Kant B, het klinkt als de achterkant van een elpee waar meestal de mindere liedjes opstaan. Deze B-kant is nu zeker de ‘mindere’ kant. Ik word verwezen naar de andere kant van de gebouwen en hoe dichter ik bij mijn bestemming kom, hoe kleurlozer het wordt.

Een, in zwart geklede, vrouw komt naar de deuren gelopen. De eerste deur gaat met een code open, de tweede deur, met daarop de letters K.C.A.P., opent met een sleutel. Ze ontvangt me vriendelijk, vraagt voor wie ik kom. Ik noem Jacqueline. Ze weet meteen wie ik bedoel. ‘Ik ga haar even zoeken’, zegt ze en loopt weg. Ik sta op een kruispunt van drie gangen, met een uitgang achter me. In de gang recht voor me loopt een wat verdwaasde man heen en weer. Hij keurt me geen blik waardig. Uit respect, of is het schaamte, kijk ik hem verder niet aan of na. Een jongere vrouw zit verderop in de gang naar rechts tegen de muur, gefocust op haar mobieltje. Een, in het zwart geklede, jongeman loopt voorbij, knikt en lacht vriendelijk naar me. Ik neem aan dat iedereen die zwarte kleding aanheeft tot het personeel hoort. Op het poloshirt lijkt iets van een logo te staan. Ik durf niet goed te kijken en kan het onmogelijk in een kort ogenblik ontcijferen.

De vrouw komt terug. Ze heeft Jacqueline nog niet gevonden. Ze gaat nu naar haar slaapkamer. Ik loop mee, maar haar kamer is leeg. Ik kijk rond in een bescheiden ruimte. Geen enkele kleur, geen enkel overbodig ding. Een bed, een nachtkastje, een tafel, een stoel. Alles zonder kleur. De muren en de deur naar de ‘badkamer’ kunnen een verfje gebruiken. Jacqueline komt binnen, herkent me en is op haar manier blij mij te zien. Ik luister een poosje naar haar verhalen. Ze is enorm in de war, heeft geen idee waar ze is, welke dag het is of hoe laat. Hoe ze hier gekomen is, weet ze zelf ook niet. Ze weet maar één ding: ze wil hier weg! Dat dat niet kan maakt haar boos. Eerlijk is eerlijk, ik snap dat ze daar niet wil zijn, maar haar meenemen hoort niet bij de opties.

Voor ik vertrek ga ik even naar de wc. Op de vloer ligt een rode vlek, uitgesmeerd over een halve meter. Mijn eerste gedachte is ‘bloed, getver!’ Ik heb geen keus, loop om de smurrie, gebruik de wc, omslachtig alle contact vermijdend, was mijn handen en sta opgelucht weer in de gang. Waarschijnlijk is de rode troep nagellak of verf. Het is in elk geval de enige kleur die ik gezien heb bij de B-kant van het Klinisch Centrum Acute Psychiatrie.

De ochtend na een tweede bezoek word ik wakker met een beklemmend gevoel. De treurigheid, de grauwheid, de naargeestigheid van deze crisisopvang dringt in volle omvang tot me door. Kan dat echt niet anders? Mogen er geen schilderijen aan de muur omdat deze losgetrokken kunnen worden en dan een gevaar vormen voor de patiënten en het personeel? Misschien dat de spijkers een probleem kunnen zijn? Ik kan me hier iets bij voorstellen. Er worden mensen met ernstige psychoses opgevangen, mensen die in hun wanen erg agressief kunnen reageren en hun eigen krachten niet kennen. Ik vraag me wel af of er dan geen andere oplossingen mogelijk zijn. Nodig een goede graffiti-artiest uit om een mooie muurschildering te maken. Schilder zelf wat kleur op de muren. Waarom grijs of wit? Groen is een rustgevende kleur, van geel vrolijk je op, blauw koelt af. Ik denk dat het ook voor het personeel een stuk prettiger werken is.

En in de kamers van de patiënten, waarom moet daar alles zo kleurloos mogelijk zijn? Het kan te maken hebben met het zorgen voor een prikkelloze omgeving. Hoe minder prikkels hoe rustiger de mensen worden? Maar is grauwheid, troosteloosheid dan geen prikkel? In mijn gevoel zorgt het voor somberheid, depressieve gedachten en dat staat voor een negatieve prikkel. Maar ik ben geen patiënt. Misschien kan het die helemaal niets schelen, misschien zien ze het niet. Jacqueline leeft in haar eigen wereld, of het ontbreken van kleur haar opvalt durf ik niet te zeggen. Ik denk niet dat zij zich er bewust van is, maar ik denk wel dat het onbewust invloed op haar heeft.

Die gedachte wordt versterkt als zij wordt overgeplaatst naar een andere regio. Nog steeds crisisopvang, nog steeds tijdelijk. Alleen in een vriendelijker, ik noem het zelfs menselijker, gebouw. Een ‘huiskamer’ met kleur, gangen waar wat zachte kleur in verwerkt is, met hier en daar een zitje, een slaapkamer met een beetje kleur in het laken en op de meubels. Na een paar dagen komt ze wat tot rust, zoekt gezelschap, gaat zitten tekenen, het constante ‘ik-wil-nu-weg’ zwakt af. Iets wat niet gebeurde in de eerste crisisopvang. Ik kan me niet onttrekken aan het gevoel dat het te maken heeft met het verschil in de accommodatie. Het verschil tussen de A- en de B-kant.